Uw rustpensioen als zelfstandige

1.1. Hoe vraagt u het aan?
Als u met pensioen wilt gaan op de wettelijke pensioenleeftijd, hoeft u niets te doen. Het pensioenonderzoek gebeurt ambtshalve, dat wil zeggen dat het automatisch opgestart wordt zonder dat u hiervoor een aanvraag moet indienen. Als u 15 maanden voor die verjaardag uw hoofdverblijfplaats heeft in België, zal u een brief ontvangen waarbij de overheid meldt dat u geen aanvraag hoeft te doen. Uw pensioen kan dan ingaan op de eerste dag van de maand die volgt op uw verjaardag.
Enkel als u op dat moment in het buitenland verblijft, gebeurt er geen ambtshalve onderzoek op de wettelijke pensioenleeftijd. U moet in dat geval uw pensioenaanvraag rechtstreeks bij de pensioendienst doen. Die kunt u het best aangetekend doen, gericht aan de zetel van het RSVZ (zelfstandigen) of de FPD (werknemers en ambtenaren) of via mypension.be.
Woont u in een andere Europese lidstaat en heeft u in uw carrière ook in dat land gewerkt zodat u er ook rechten heeft voor uw pensioen, dan moet u in het buitenland bij de pensioendienst een aanvraag indienen. Die buitenlandse pensioendienst neemt dan verder contact op met de Belgische diensten om uw definitieve pensioenrechten vast te stellen. Ook met landen als de Verenigde Staten van Amerika, Turkije en Canada heeft ons land gelijkaardige overeenkomsten gesloten.
1.2. Hoe kunt u exact te weten komen hoe hoog uw pensioen zal zijn?
1.2.1. Via mypension.be?
Op mypension.be kunt u heel wat informatie terugvinden over uw pensioen, maar ook over uw aanvullend pensioen. U vindt hier onder andere uw vroegst mogelijke pensioendatum. Die is gebaseerd op uw gezamenlijke loopbaan als werknemer, ambtenaar of zelfstandige. Aan de hand van die gegevens wordt berekend vanaf welke datum u aan de voorwaarden beantwoordt om vervroegd met pensioen te gaan. Als blijkt dat er toch nog gaten zitten in die loopbaan, dan kunt u die via mypension.be laten aanpassen.
U vindt er ook uw wettelijke pensioenleeftijd terug en een simulatie van het te verwachten pensioenbedrag. Omdat het bedrag van uw pensioen zeer vaak gekoppeld is aan uw beroepsinkomen, kan dat uiteraard nog schommelen als u nog veel jaren van uw pensionering verwijderd bent. Maar hoe dichter uw pensioendatum nadert, des te concreter deze raming u een idee zal geven van wat u werkelijk mag verwachten. Voor de toekomstige jaren houdt de pensioendienst rekening met het laatst bekende inkomen.
U vindt er ook een luik rond de aanvullende pensioenen. Dat heeft te maken met alle aanvullende pensioenen van de zgn. tweede pijler: uw aanvullend pensioen als zelfstandige bijvoorbeeld, maar ook alle groepsverzekeringen via uw werkgever als u eerder ook nog werknemer was. Deze gegevens worden individueel aangepast zodat u er eveneens een erg concreet beeld krijgt van wat u mag verwachten op de einddatum van uw contract. De gegevens van uw persoonlijk pensioenspaarplan, bv. het pensioensparen dat u bij de bank doet, kunt u hier niet terugvinden. Die behoren tot de derde pijler.
Er is ook de mogelijkheid om na te gaan hoeveel de regularisatie van uw studieperiode u zal kosten en hoeveel extra pensioen die u kan opbrengen.
U kunt er ten slotte ook een aantal simulaties maken die te maken hebben met een loopbaan-inkomstenwijziging. Zo kunt u de impact berekenen van de verandering van statuut (werknemer naar zelfstandige of omgekeerd), het beëindigen van de loopbaan voor de vroegste pensioendatum of het effect van deeltijds werken als werknemer. Vanaf 1 juli 2025 zal u er ook een raming kunnen terugvinden van de pensioenbonus.
U kunt via deze applicatie ook uw pensioenaanvraag indienen en er de afhandeling op de voet volgen.
1.2.2. Door een raming te vragen aan het RSVZ
Als zelfstandige kunt u intussen bij het RSVZ (pen-info-nl@rsvz-inasti.fgov.be) een raming vragen. Dit kan vanaf vijf jaar vóór de vroegst mogelijke pensioendatum.
Om het pensioen te laten berekenen, vraagt u de pensioenberekening op via mypension.be of via het regionale kantoor van het RSVZ. U kunt de berekening ook aanvragen via het gratis nummer 1765 of op de website van het RSVZ.
De ‘standaard’-pensioenberekening die het RSVZ maakt als u geen bijzondere vragen stelt, gaat ervan uit dat u uw pensioen opneemt op de wettelijke pensioenleeftijd. Voor het inkomen in de laatste jaren gaat het RSVZ ervan uit dat u het laatst gekende inkomen ook in de komende jaren zal verdienen. Overweegt u om op een andere leeftijd uit te stappen, dan vraagt u het RSVZ het best om van die standaardberekening af te wijken. U kunt zelfs vragen om meerdere opties te berekenen, zodat u uw pensioenbedrag kunt vergelijken (bv. bij een uitstap op 62 jaar of op 65 jaar).
Het is een gratis dienstverlening. Bovendien belet niets u om meerdere keren een aanvraag te doen. Het is dus niet zo dat u die berekening maar één keer in uw loopbaan kunt opvragen, bv. vlak vóór uw pensioen. Het is natuurlijk ook mogelijk om de evolutie van uw pensioen te volgen via de website mypension.be. Telefonisch kunt u hiernaar ook gratis informeren bij de infolijn 1765.
De pensioenraming op de vroegst mogelijke pensioenleeftijd en op de wettelijke pensioenleeftijd is ook terug te vinden op mypension.be.
1.3. Op het einde van uw carrière nog een tijdje als werknemer werken, is dat goed voor uw pensioen?
Bij veel zelfstandigen leeft het idee dat zij een (veel) hoger pensioen zullen krijgen als zij gedurende de laatste vijf jaar van hun loopbaan werknemer worden.
In het verleden was er effectief een verschil in pensioenbedrag tussen een zelfstandige en een werknemer, maar sinds 2021 is er geen verschil meer door de afschaffing van de correctiecoëfficiënt.
De correctiecoëfficiënt werd ingevoerd in 1984 om het pensioen van een zelfstandige te ‘corrigeren’. Door deze coëfficiënt werd rekening gehouden met de lagere sociale bijdragen van een zelfstandige in vergelijking met een werknemer. Uit een studie van het Algemeen Beheerscomité voor het Sociaal Statuut van de zelfstandigen is echter gebleken dat de bijdragen van de zelfstandigen door de jaren nagenoeg gelijkwaardig geworden zijn aan die van de werknemers, als men rekening houdt met zowel de wettelijke bijdragepercentages van beide groepen als met hun werkelijke bijdrage-inspanningen (met inbegrip van de gelijkgestelde periodes). Om die reden werd een einde gemaakt aan dit verschil in de berekeningswijze. Kortom: nog vijf jaar werken als werknemer zal weinig of geen invloed op uw pensioen en u zal veel meer sociale bijdragen betalen.
Nog zo’n verhaal dat u misschien al gehoord heeft, gaat over de ziekteverzekering. Er wordt weleens beweerd dat uw ziekteverzekering later als gepensioneerde veel goedkoper wordt als u gedurende enkele jaren van uw loopbaan gewerkt heeft als werknemer. Ook dat verhaal is uit de lucht gegrepen. Of tenminste: het is achterhaald. Vroeger moest een zelfstandige vanaf het pensioen nog verder bijdragen betalen aan het ziekenfonds of aan een verzekeraar om de terugbetaling van de geneeskundige zorgen voor de kleine risico’s te kunnen genieten. Sinds begin 2008 is de ziekteverzekering van de zelfstandigen aangepast. Toen werd de kostprijs voor de kleine risico’s namelijk geïntegreerd in het sociaal statuut. Daarmee zijn ook de verschillen als gepensioneerde uitgevlakt: u hoeft, als u eenmaal gepensioneerd bent, geen bijdragen voor de kleine risico’s meer te betalen.
1.4. Hoe gebeurt de berekening van het pensioen?
De berekening van het pensioenbedrag hangt samen met twee factoren: de beroepsloopbaan en het beroepsinkomen dat u tijdens die loopbaan had.
1.4.1. Berekening van de beroepsloopbaan?
Om de beroepsloopbaan samen te stellen, zal men nagaan welke periodes in aanmerking komen voor het pensioen. De beroepsloopbaan moeten we situeren tussen de start van de zelfstandige activiteit en het jaar waarin u deze activiteit stopzet. Zelfstandigen kunnen bijdragen betalen vanaf het kwartaal van de 18de verjaardag. Voor helpers start de loopbaan echter ten vroegste op 1 januari van het jaar van de 20ste verjaardag. Zij kunnen pas vanaf dat jaar sociale bijdragen betalen. De pensioenloopbaan zal dan ook maar een aanvang nemen vanaf het ogenblik dat er bijdragen betaald werden. De jaren daarvoor kunnen niet meetellen voor de loopbaan.
Let op! Sinds enkele jaren eindigt de loopbaan niet meer per definitie op 31 december voorafgaand aan de ingangsdatum van het pensioen. Dit was vroeger wel het geval. Zeker voor iemand die pas aan het einde van het jaar verjaart, kon dat betekenen dat een groot deel van een gewerkt jaar niet meetelde voor het pensioen. Sinds 1 januari 2015 tellen de kwartalen van uw loopbaan in het ingangsjaar van uw pensioen wel mee voor uw pensioen!
Het pensioen dat u kunt bekomen, wordt uitgedrukt in de vorm van een breuk. In de teller van die breuk komt het totaal van alle loopbaankwartalen die in aanmerking komen voor het pensioen. De noemer van de breuk stemt overeen met het aantal jaren dat u zou moeten werken voor een volledige loopbaan. Dat is sinds 2009 voor mannen en vrouwen gelijk aan 45.
Als zelfstandige levert elk kwartaal waarin u rechtgevende sociale bijdragen betaald heeft, u een recht op van 0,25/45. Voor een volledig kalenderjaar als zelfstandige krijgt u dus 1/45.
1.4.2. Welke beroepsinkomsten tellen mee?
Per jaar dat recht geeft op pensioen, wordt ook gekeken hoe hoog uw beroepsinkomsten waren. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen twee periodes: de periode vóór en de periode vanaf 1984.
Voor de periode vóór 1 januari 1984 wordt er geen rekening gehouden met de werkelijke beroepsinkomsten. Er gelden dan forfaitaire inkomsten. In die periode is het inkomen waarop het pensioen berekend zal worden voor elke zelfstandige dus gelijk. Evenveel of even weinig, naargelang men het bekijkt. Voor deze jaren wordt de berekening gemaakt op basis van een forfaitair en laag inkomen.
Sinds 1984 houdt men rekening met de werkelijke beroepsinkomsten. Voor een bepaald jaar houdt men dan wel geen rekening met het inkomen dat u toen in dat jaar verdiend heeft, maar met het inkomen waarop u als zelfstandige sociale bijdragen heeft betaald in dat jaar. Dat zijn tot 2014 telkens uw beroepsinkomsten van drie jaar voordien. Deze inkomsten worden geherwaardeerd.
Dit is gewijzigd door de bijdrageberekening die sinds 1 januari 2015 ingevoerd werd. Sinds 2015 worden uw bijdragen voor elk jaar afgerekend op basis van de inkomsten van datzelfde jaar. Daardoor zal uw pensioen sinds 2015 dan ook berekend worden op de inkomsten van het jaar zelf. Er is sprake van een minimumdrempel: dat is het inkomen waarop de minimumbijdrage als zelfstandige in hoofdberoep berekend wordt. Er bestaat ook een bovendrempel: als uw inkomen hoger is dan dat bedrag, wordt voor de berekening maar rekening gehouden met het plafondbedrag. Deze drempels bedragen voor het jaar 2024 respectievelijk € 16.861,46 en € 75.977,92.
Deze beroepsinkomsten worden tot en met 2020 nog verminderd door een ‘aanpassingscoëfficiënt’ toe te passen. De invoering van deze coëfficiënt gebeurde sinds 1984 samen met de proportionele berekening van het pensioen. In de praktijk komt het erop neer dat voor de berekening van het pensioen ongeveer een derde van het inkomen weggecorrigeerd wordt. Een zelfstandige met een werkelijk inkomen van € 60.000 zal uiteindelijk voor dat jaar maar een pensioenberekening krijgen op ongeveer € 41.000.
Afschaffing van de aanpassingscoëfficiënt
Vanaf inkomstenjaar 2021 wordt deze aanpassingscoëfficiënt voor de berekening van het pensioen afgeschaft. Vanaf dan zullen de pensioenberekeningen voor het eerst op 100% van de werkelijke inkomsten berekend worden. Die overgang gebeurt echter stapsgewijs. Wie in 2023 met pensioen gaat, zal de nieuwe berekeningswijze enkel toegepast zien op de inkomsten van de jaren 2021 en 2022. Het zal dus nog tot 2066 duren vooraleer het volledige pensioenbedrag berekend zal worden op de volledige inkomsten die een zelfstandige gehad heeft.
De volledige formule voor het pensioen is dus tot nader order:
NBI × coëff. × 1/45 × 0,6 |
NBI = |
beroepsinkomen: netto belastbaar inkomen |
Coëff. = |
aanpassingscoëfficiënt (100% vanaf inkomstenjaar 2021) |
1/45 = |
aandeel per volledig jaar |
0,6 = |
aandeel voor pensioen als alleenstaande (0,75 voor gezinspensioen) (zie ook 3.14.) |
Weet u het precieze bedrag van uw pensioen pas later?
Sinds 2015 moet u er rekening mee houden dat de sociale bijdragen die u als zelfstandige betaalt voor de drie jaren vóór uw pensioen (jaren na 2014) eventueel nog geregulariseerd kunnen worden. Uw werkelijke inkomsten voor dat jaar zullen daardoor pas later bekend zijn.
Behalve het feit dat u dan later mogelijk nog een fikse som moet bijbetalen heeft dit ook gevolgen voor uw wettelijk pensioen. Dat zal immers maar definitief berekend kunnen worden nadat de werkelijke inkomsten bekend zijn en de bijdragen berekend en betaald zijn. De impact hiervan op uw uiteindelijke pensioen zal niet spectaculair zijn, want het gaat tenslotte over maximaal een drietal jaar van uw volledige loopbaan. Maar het kan natuurlijk wel vervelend zijn als u op de ingangsdatum van uw pensioen nog niet helemaal exact weet hoeveel pensioen u zal krijgen.
1.5. Hoe zit het met de periode vóór uw 20ste? Wanneer mag u die meetellen?
Deze periode telt alleen mee als er volwaardige sociale bijdragen als zelfstandige betaald werden. Dit is echter eerder uitzonderlijk het geval. Om zelfstandig te kunnen worden, moet men immers meerderjarig zijn en die leeftijd lag vroeger op 21 jaar. Vanaf 1990 werd die verlaagd naar 18 jaar. In de periode vóór 1990 moest u dus al zgn. vervroegd meerderjarig verklaard worden om te kunnen starten met een onderneming. Daarvoor was niet alleen de toestemming nodig van de ouders, maar moest er ook een procedure opgestart worden bij de rechtbank.
Ook helpers moeten in principe geen bijdragen betalen vóór het jaar waarin zij 20 jaar worden. Strikt genomen kan een helper dus geen pensioen krijgen voor de jaren daarvoor. Enkel een zelfstandige helper die al gehuwd was voor zijn 20ste, moest ook eerder sociale bijdragen betalen en kon dus pensioenrechten opbouwen.
Als iemand al op zeer jonge leeftijd uit werken ging als werknemer en er werden voor die prestaties ook bijdragen betaald, dan kan er als werknemer wel al een pensioenrecht ontstaan voor de 20ste verjaardag.
1.6. Welke periodes waarin u niet gewerkt heeft, tellen toch mee voor de berekening van uw pensioenloopbaan?
Een bepaalde periode kan maar gelijkgesteld zijn wanneer de betrokkene vóór of na die periode een activiteit als zelfstandige of als helper uitgeoefend heeft. Die periode moet dus pensioenrechten opleveren om de gelijkstelling te kunnen genieten. Bovendien kan een periode slechts één keer gelijkgesteld worden. Als voor die periode een gelijkstelling in een andere pensioenregeling (bijvoorbeeld als werknemer) verkregen wordt, dan kan er voor dezelfde periode geen gelijkstelling meer zijn als zelfstandige.
1.6.1. Is uw legerdienst gelijkgesteld?
Wie zijn dienstplicht bij het Belgische leger volbracht heeft of gewetensbezwaarde geweest is, kan die periode laten gelijkstellen voor het pensioen. De voorwaarde is dat men al zelfstandige of helper was bij de aanvang van die militaire dienstplicht, of dat men het geworden is binnen de 180 dagen na het einde ervan.
Eerder was er aan de gelijkstelling van de legerdienst een leeftijdsgrens gekoppeld. Dat kon maar vanaf 1 januari van het jaar van de 20ste verjaardag. Dat maakte dat de gelijkstelling niet voor alle zelfstandigen kon gebeuren. Sinds 2017 kan die gelijkstelling ook al vóór de de 20ste verjaardag mogelijk zijn.
Tip. De gelijkstelling militaire dienst telt ook mee om na te gaan of u voldoende loopbaanjaren heeft om vervroegd met pensioen te kunnen gaan.
1.6.2. Is een periode van voorlopige hechtenis gelijkgesteld?
Als iemand in voorlopige hechtenis genomen wordt voor een feit waarvoor er nadien geen veroordeling volgt (bijvoorbeeld in geval van een vrijspraak), dan kan die periode gelijkgesteld worden voor het pensioen op voorwaarde dat men al zelfstandige of helper was op het ogenblik van de opsluiting.
1.6.3. Is uw studieperiode gelijkgesteld?
Voor de berekening van uw pensioen tellen de periodes waarin u studeerde in principe niet mee, tenzij u ze laat ‘regulariseren’. Het komt er kortweg op neer dat u in dat geval een extra bijdrage betaalt en dat u daardoor de studieperiode wel mag meetellen voor de berekening van uw pensioen. U betaalt dus extra bijdragen en u krijgt in ruil later hogere pensioenuitkeringen.
Sinds 1 december 2017 wijzigde de regeling voor het regulariseren van de studiejaren (wet van 02.10.2017, BS 24.10.2017). Hierdoor worden de spelregels voor de gelijkstelling van de studieperiode gelijk voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren.
Welke prijs betaalt u per studiejaar dat u wilt regulariseren?
U betaalt een vast tarief als u de studieperiode regulariseert binnen de tien jaar na het einde ervan. Per studiejaar betaalt u dan € 1.865,08 (index 1 mei 2024). Als u pas op latere leeftijd de studieperiode wenst te regulariseren, dan betaalt u de actuariële waarde. U kunt de waarde van die afkoop berekenen opmypension.be.
Let op 1! De opbrengst van de regularisatie ligt vast op € 414,48 per jaar (gezinspensioen) of € 331.59 per jaar (alleenstaande). Als u de regularisatie doet binnen de tien jaar na de studieperiode, dan lijkt de terugverdientijd slechts ruim vijf jaar (pensioen als alleenstaande), maar u moet wel minstens 30 jaar wachten vooraleer u extra pensioen gaat ontvangen. Als u de regularisatie pas kort vóór uw pensioen zou betalen, is de terugverdientijd veel langer.
Let op 2! Door uw studiejaren af te kopen, verhoogt u enkel uw pensioenbedrag. Deze jaren tellen niet mee in de loopbaanvoorwaarde voor het vervroegd pensioen. De afkoop van uw studiejaren heeft dus geen invloed op de ingangsdatum van uw pensioen.
Welke studieperiode kunt u regulariseren?
U kunt de studiejaren regulariseren die aansluiten op uw secundaire studies. Ook de periodes vóór uw 20ste tellen dus mee. In de nieuwe regeling kunt u wel enkel studiejaren meetellen die aanleiding gaven tot een diploma.
Alles of niets. Dat was vroeger het geval! Voortaan kunt u echter zelf kiezen welke periodes u wel of niet regulariseert. U kunt er dus bv. voor kiezen om maar één jaar te regulariseren als dat u goed uitkomt omdat u bv. nog net één jaar tekortkomt om het minimumpensioen te kunnen verkrijgen. Wel is het zo dat u enkel studiejaren kunt afkopen waarvoor u een diploma heeft behaald. De afkoop is ook beperkt tot het minimumaantal jaren dat vereist is om het betreffende diploma te behalen. Heeft u een keer moeten bissen, dan kunt u dat jaar of die jaren niet regulariseren. De afkoop is ook slechts beperkt tot één einddiploma. Zo kunt u zelf bepalen welke opleiding u wenst te regulariseren. Er is nu geen verplichting meer om de volledige periode af te kopen.
1.6.4. Cijfervoorbeeld: regularisatie aanvragen voor studieperiode: voordelig of niet?
Wilt u weten of een regularisatie voordelig is, dan kijkt u het best telkens hoeveel de regularisatie kost en weegt u dit af tegen het extra pensioen dat u erbij krijgt.
Nieuwe regeling
Sinds 1 december 2017 is de kostprijs voor een te regulariseren studiejaar gelijk voor alle sectoren (werknemers, zelfstandigen, ambtenaren). Dat kost dan € 1.865,08 per studiejaar, op voorwaarde dat die regularisatie gebeurt binnen de tien jaar na het beëindigen van de studie. Buiten de periode van tien jaar zal de premie actuarieel berekend worden (d.w.z. dat er ook nog extra interest bijgeteld zal worden). Voor de exacte berekening van de afkoopsom kunt u terecht op de website van mypension.be.
Ook de opbrengst per studiejaar is vastgelegd: voor een gezinspensioen levert het per studiejaar € 414,48 op. Voor een pensioen als alleenstaande is dat € 331,59 per jaar (cijfers index 01.05.2024). Is er recht op het minimumpensioen, dan ligt de opbrengst hoger.
Pieter is geboren in 1992 en behaalde zijn diploma op 30 juni 2014. Als hij een studieperiode van in totaal vijf jaar wenst te regulariseren, dan moet hij dat doen vóór 30 juni 2024. Tegen het huidige tarief zou hij daarvoor € 9.325,40 moeten betalen. Die bijdrage is 100% aftrekbaar, wat hem een aanzienlijk belastingvoordeel oplevert. Tegen de huidige index zou hem dat een extra pensioen opleveren van € 1.657.95 per jaar (als alleenstaande). Anderzijds is het zo dat hij nog meer dan 30 jaar zal moeten wachten vooraleer hij een eerste pensioen zal kunnen ontvangen.
Frans is geboren in 1962 en behaalde zijn diploma op 30 juni 1987. Hij wenst vijf volledige studiejaren te regulariseren. De exacte premie daarvoor kan hij berekenen op https://www.mypension.be, maar dat bedrag kan al snel oplopen tot wel drie tot viermaal de premie die Pieter in het voorbeeld hierboven moet betalen. Uiteraard is ook deze veel hogere premie aftrekbaar voor de belastingen. Dat levert hem eenzelfde extra pensioenvoordeel op van € 1.657,95 per jaar. Toch zal hij nog vele jaren gepensioneerd moeten zijn vooraleer hij deze kost zal hebben terugverdiend.
Let op! De gelijkstelling van uw studieperiode telt wel mee om uw pensioen te berekenen, maar telt niet mee om na te gaan of u voldoende jaren heeft om vervroegd met pensioen te kunnen gaan.
1.6.5. Zijn ziekteperiodes gelijkgesteld?
Als een ondernemer ziek wordt en daardoor niet meer kan werken, kan die periode kosteloos gelijkgesteld worden met een periode van beroepsbezigheid. Hij moet daarvoor wel aan een aantal criteria beantwoorden. Hij moet door zijn ziekenfonds erkend zijn voor de arbeidsongeschiktheid en moet als gevolg daarvan zijn beroepsbezigheid stopgezet hebben. Hij moet volledig werkonbekwaam zijn voor het beroep dat hij uitoefende.
U moet hiervoor een aanvraag indienen bij uw sociaal verzekeringsfonds om de gelijkstelling te laten onderzoeken. Het onderzoek en de beslissing over de gelijkstelling gebeurt door het RSVZ.
In principe kan de gelijkstelling wegens arbeidsongeschiktheid maar ingaan vanaf het kwartaal dat volgt op het begin van de ziekte. De gelijkstelling neemt bovendien normaal gezien een einde in het kwartaal dat voorafgaat aan het kwartaal waarin u de activiteit herneemt. Van deze algemene regel kan afgeweken worden als men ziek wordt in de eerste maand van een kwartaal. In dat geval kan de gelijkstelling ook al gelden voor dat kwartaal zelf.
Een gelijkaardige redenering is er als de herneming gebeurt in de laatste maand van het kwartaal. Dan kan ondanks de herneming van de activiteit ook nog gelijkstelling gelden voor dat kwartaal.
Tip. In een uitzonderlijk geval kan er dus gelijkstelling zijn voor één kwartaal als men tegelijk in de eerste maand ziek geworden is en tijdens de laatste maand van datzelfde kwartaal terug is beginnen te werken.
1.6.6. Periode gelijkgesteld door de voortgezette verzekering?
Eigenlijk gaat het niet om een periode van gelijkstelling, maar eerder om een mogelijkheid om het recht op uitkeringen te vrijwaren in een periode waarin men niet beroepsactief is als zelfstandige of als helper.
Door op vrijwillige basis verder bijdragen te betalen, behoudt u uw pensioenrechten of de combinatie van pensioenrechten en de terugbetaling van de geneeskundige zorgen. U moet hiervoor wel ongeveer 90% van de normale sociale bijdragen blijven betalen (zie 1.4.).
1.6.7. Is een periode van mantelzorg gelijkgesteld?
Zelfstandigen die hun loopbaan tijdelijk volledig onderbreken om te zorgen voor een ziek familielid of een kind met een handicap kunnen voor deze periode ook een gelijkstelling krijgen voor het pensioen. Die gelijkstelling is gekoppeld aan de uitkering in het kader van de mantelzorg. Voor elke periode van drie opeenvolgende maanden waarvoor men een volledige uitkering genoten heeft, heeft u recht op een kwartaal vrijstelling (van bijdragen) en gelijkstelling voor het pensioen. Het gaat dan om het kwartaal waarin de derde maand gelegen is.
1.7. Welke periodes tellen niet mee voor uw beroepsloopbaan?
Iemand die tijdens een bepaalde periode in bijberoep werkte en voor deze periode slechts een verminderde bijdrage betaald heeft, kan daar geen pensioenrecht uit halen. Eventueel kan er dan wel een recht ontstaan als men minstens evenveel bijdragen betaald zou hebben als een zelfstandige in hoofdberoep.
Ook wie een gelijkstelling met bijberoep genoten heeft (de zogenaamde regeling artikel 37), kan voor die periode geen pensioenrechten laten gelden, ook al werden er in veel gevallen toch (verminderde) bijdragen betaald.
Misschien heeft u in uw loopbaan weleens een periode gekend waarin de zaken niet zo goed liepen. Als een zelfstandige kan aantonen dat hij zich in zo’n geval in een moeilijke financiële of economische situatie van tijdelijke aard bevindt, dan kan hij een aanvraag tot vrijstelling van bijdragen indienen bij het RSVZ. Voor de periode waarvoor men vrijgesteld wordt van de bijdragebetaling kan men dan later geen pensioenrechten krijgen. Uitzonderingen worden gemaakt voor de periodes van vrijstelling die liggen vóór het jaar 1981. In die gevallen worden de bijdragen toch verondersteld betaald te zijn en levert die periode alsnog pensioenrecht op.
Sinds 1 januari 2019 wijzigde er ook hier iets aan. Stel dat u uw voorlopige bijdragen correct betaald heeft, maar daarna een regularisatierekening ontvangt voor die periode en u kunt die maar moeilijk betalen. U doet hiervoor een aanvraag voor vrijstelling en u krijgt die ook. Dan zal u toch nog pensioenrechten kunnen laten gelden voor de wettelijke voorlopige bijdragen die u betaald heeft.
Als u echter een aanvraag tot vrijstelling indient voor uw voorlopige bijdragen, dan geldt een eventuele vrijstelling meteen ook voor de latere regularisatie. In dat geval heeft u dan helemaal geen bijdragen betaald en heeft u later voor die periode ook geen pensioenrechten.
1.8. Moet u zelf uw beroepsverleden kunnen bewijzen?
Het beroepsverleden als zelfstandige wordt vastgesteld aan de hand van de betaalde sociale bijdragen. De gegevens van de betaalde bijdragen worden beheerd door de sociale verzekeringsfondsen onder voogdij van het RSVZ. De pensioendienst vraagt deze gegevens op bij het sociaal verzekeringsfonds waarbij de zelfstandige aangesloten is zodra die zijn aanvraag doet voor een pensioen of als de berekening van ambtswege gemaakt moet worden op de wettelijke pensioenleeftijd. U hoeft dus zelf in principe geen gegevens te bezorgen.
1.9. Hoe wordt het pensioen van de meewerkende echtgeno(o)t(e) berekend?
De berekening van het pensioen van de meewerkende echtgeno(o)t(e) in een eenmanszaak gebeurt op dezelfde wijze als voor een zelfstandige. Ook voor de meewerkende echtgeno(o)t(e) wordt dus gekeken naar de loopbaan en het beroepsinkomen. Het aantal geldige jaren wordt vastgesteld en per jaar wordt het inkomen bepaald waarop het pensioen berekend zal worden. Dat is in principe het inkomen waarop de echtgeno(o)t(e) voor dat jaar bijdragen betaald heeft.
Het probleem van de meewerkende echtgeno(o)t(e) is vaak dat het inkomen (de bezoldiging) eerder beperkt is. De fiscus gaat ervan uit dat het 30% is van het inkomen van de hoofdzelfstandige. Als men kan aantonen dat beide partners een gelijk aandeel hebben in het inkomen, kan dat opgetrokken worden tot 50% van dat inkomen.
Een tweede probleem is dat ook de loopbaan vaak beperkt is. Een meewerkende echtgeno(o)t(e) kan nog maar sinds 2003 een eigen pensioen opbouwen. Dat kan betekenen dat hij of zij vaak maar een beperkte loopbaan heeft.
Om het minimumpensioen te krijgen (wat meestal voordelig is bij een eerder laag inkomen), moet er evenwel minstens 2/3 van een volledige loopbaan bewezen zijn. Als men dus geen 30 jaar loopbaan heeft, dan kan het minimumpensioen niet toegekend worden. Op basis van de eerder lage inkomsten kan het dan dat de meewerkende echtgeno(o)t(e) met een bijzonder laag pensioen blijft zitten.
Voor de specifieke groep van meewerkende echtgenoten, die geboren zijn tussen 1 januari 1956 en 31 mei 1968 werd hiervoor een oplossing uitgewerkt, die in voege is sinds begin 2023. De voorwaarde van een 2/3 loopbaan wordt voor hen niet berekend in functie van een standaardloopbaan van 45 jaar, maar wel op een specifieke referentieloopbaan. Die referentieloopbaan begint te lopen op 1 januari 2003 en eindigt in het kwartaal dat voorafgaat aan het pensioen. Als men binnen die referentieloopbaan aan een 2/3 loopbaan komt, dan mag het minimumpensioen voor deze specifieke groep toch toegekend worden. Voor de berekening van die loopbaan komen ook de jaren als gewone zelfstandige, als werknemer of ambtenaar of zelfs in het buitenland uit diezelfde referentieperiode in aanmerking.
1.10. Wat met de jaren als werknemer of als ambtenaar?
Er zijn drie pensioenstelsels in ons land: één voor de werknemers, één voor de ambtenaren en één voor de zelfstandigen. De betrokken pensioendienst neemt een beslissing over dat deel van uw loopbaan dat thuishoort in dat stelsel. Voor de pensioenen van werknemers en ambtenaren is dat de Federale Pensioendienst (FPD), voor zelfstandigen het RSVZ.
Als men aanspraak kan maken op een pensioen in meerdere stelsels spreekt men van een gemengde loopbaan. Zo kan uw pensioen straks uit drie delen bestaan.
De loopbaan die u voor uw zelfstandige activiteit reeds opgebouwd heeft in een of meer systemen is dus zeker niet verloren. Dat recht blijft u behouden. Wel is er een beperking voorzien: de eenheid van loopbaan.
De eenheid van loopbaan
Aanvankelijk telde men hiervoor alle jaren samen waarin u ‘gewoonlijk en hoofdzakelijk’ werkte. Als werknemer telde men zo de jaren waarin u gedurende ten minste 1/3 van een voltijdse tewerkstelling werkte. Als zelfstandige telden alle pensioenvormende kwartalen mee. Als de som van die twee loopbanen groter was dan de eenheid (45 jaar), dan werden de overtollige jaren weggefilterd. Dat waren dan de jaren waarvoor het minst voordelige pensioen als zelfstandige toegekend zou worden.
Sinds 2015 is dit gewijzigd. Voor de pensioenen die ingingen sinds 1 januari 2015 werd de totale loopbaan niet meer berekend in jaren, maar in voltijdse dagequivalenten (vte’s). Hierdoor kunnen ook meerdere onvolledige jaren samen meetellen voor één jaar.
Per jaar met volledige tewerkstelling komt het aantal vte’s overeen met 312 dagen. Voor een volledige loopbaan wordt dat dan 45 × 312 = 14.040 dagen. Zolang de totale tewerkstelling over de volledige loopbaan niet méér bedroeg dan die 14.040 dagen was er geen overschrijding van de eenheid van loopbaan. Op die manier kon langer werken, maar ook de intensiteit van de loopbaan (bv. door deeltijds werk) een positieve invloed hebben op de toekenning van mogelijk extra jaren. Bij een overschrijding van het maximale aantal dagen verloor men enkel de minst voordelige dagen. De totale vermindering werd bovendien geplafonneerd op 1.560 dagen. Dus bij een ruime overschrijding kon men maximaal een equivalent van vijf jaar verliezen.
1.11. Jaren bovenop een loopbaan van 45 jaar tellen extra mee
Met ingang van 1 januari 2019 kan men bijkomende pensioenrechten opbouwen voor de periodes waarin men effectief gewerkt heeft na het bereiken van een volledige loopbaan van 45 jaar of 14.040 dagen. Voor het berekenen van de volledige loopbaan zal nu rekening gehouden worden met alle componenten van de beroepsloopbaan. Als u voor uw zelfstandige activiteit ook nog ambtenaar was, dan worden deze jaren voor de berekening altijd eerst in rekening gebracht. Daarna volgen de jaren als werknemer en zelfstandige.
Als men na het bereiken van het plafond van 14.040 dagen toch nog verder werkt als zelfstandige bijvoorbeeld, dan kan men nu, ondanks de overschrijding van de volledige loopbaan, toch nog verder pensioenrechten opbouwen. Zo kunt u uw pensioen nog verhogen door langer te blijven werken, bv. ook nog na de pensioenleeftijd.
1.12. Ook recht op een pensioenbonus?
In het kader van het pensioenakkoord werd beslist om opnieuw een pensioenbonus in te voeren vanaf 2025. Die moet mensen die langer dan de vroegst mogelijke datum van hun pensioen blijven werken toelaten om een supplement boven op het pensioen te verwerven. Deze pensioenbonus kan opgebouwd worden vanaf 1 juli 2024, maar geldt enkel voor wie ten vroegste met pensioen gaat vanaf 1 januari 2025 (zie 2.5.).
1.13. Gaat u het best met pensioen op 1 januari?
Tot en met 2014 sloot men de loopbaan die in aanmerking kwam voor de berekening van het pensioen af op 31 december van het jaar dat voorafging aan de ingangsdatum van het pensioen. Hoe later men op het jaar verjaarde, des te groter het nadeel dat dit met zich meebracht. Men betaalde dan nl. meerdere kwartalen sociale bijdragen voor niets, als men de ingang van het pensioen liet samenvallen met de eerste dag van de maand volgend op de verjaardag. Daarom besliste men vaak om pas vanaf 1 januari van het jaar dat volgde met pensioen te gaan. Zo creëerde men een extra loopbaanjaar voor de berekening van het pensioen en gingen er geen sociale bijdragen ‘verloren’.
Sinds 1 januari 2015 werd de pensioenwetgeving aangepast en tellen ook de laatste kwartalen waarin er gewerkt wordt nog mee voor de berekening van het pensioen (wet van 24.04.2014, BS 06.06.2014). Er kan nu dus ook rekening gehouden worden met de inkomsten van het laatste, slechts gedeeltelijke jaar waarin men met pensioen gaat. U hoeft het dus niet meer per se tot 31 december van het betrokken jaar ‘uit te zingen’.
Let op! Vanuit ‘pensioenoogpunt’ is het wel aangewezen om een kwartaal altijd ‘uit te doen’. Stopt u in de loop van een kwartaal, dan bent u het immers kwijt wat uw pensioenberekening betreft. Aan de andere kant moet u de sociale bijdragen voor het laatste kwartaal in dat geval niet betalen!
1.14. Wanneer krijgt u een gezinspensioen en wanneer een pensioen als alleenstaande?
1.14.1. Gezinspensioen of pensioen als alleenstaande?
U heeft een hele loopbaan als zelfstandige achter de rug en u heeft dus een wettelijk pensioen opgebouwd. Uw echtgeno(o)t(e) heeft ook een aantal jaren sociale bijdragen betaald als zelfstandige of misschien heeft ze elders als werknemer pensioenrechten opgebouwd.
Als u met pensioen gaat, krijgt u ofwel een gezinspensioen (voor uzelf en uw echtgeno(o)t(e) samen) en in dat geval laat men een van beide pensioenen vallen. Een andere mogelijkheid is dat u beiden een pensioen krijgt als alleenstaande. In dat geval ligt uw pensioen als alleenstaande 20% lager dan het gezinspensioen. De overheid kent u automatisch het voor u meest voordelige pensioen toe.
Cijfervoorbeeld
U heeft recht op een gezinspensioen van € 2.215,99 per maand. Als u het pensioen van een alleenstaande zou krijgen, is dit € 1.773,35, dus € 442,64 minder. Dit zijn de bedragen van de minimumpensioenen (01.05.2024). Uw echtgeno(o)t(e) moet in dat geval dus al minstens € 443 per maand eigen pensioenrechten opbrengen opdat het voordeliger zou zijn dat zij haar eigen pensioen benut. Als uw echtgeno(o)t(e) een lager pensioen heeft, zal u in ieder geval een gezinspensioen krijgen en het pensioen van uw echtgeno(o)t(e) als alleenstaande vervalt.
Het komt er dus op neer dat een eigen pensioen voor uw echtgeno(o)t(e) maar zin heeft als dit pensioen ten minste 20% bedraagt van uw eigen pensioen. Is dit niet het geval, dan krijgt u dus beter gewoon een gezinspensioen. Op het moment van uw pensioen bepaalt de pensioendienst welke situatie voor u het meest voordelig is.
1.14.2. Laat u uw echtgeno(o)t(e) de laatste jaren vóór uw pensioen nog extra pensioen opbouwen?
Als uw echtgeno(o)t(e) in uw zaak aan het werk is, heeft u voor een stuk zelf in de hand of zij al dan niet verder pensioen uitbouwt. Als zij bv. een gelijkstelling aanvraagt met een bijberoep zal zij geen eigen rechten opbouwen.
Als u ervoor kiest om haar wel eigen pensioenrechten te laten opbouwen, is het dus goed om eerst te kijken of dit voor haar nog wel zin heeft.
Als zij in het verleden nog geen eigen pensioenrechten opgebouwd heeft, heeft het eigenlijk weinig nut om daar nu nog aan te beginnen in de laatste jaren voor haar pensioen. Voor werknemers en zelfstandigen kijkt men voor het pensioen immers naar de ganse loopbaan van 45 jaar. Bouwt ze bv. op het einde van haar loopbaan nog 10 jaar pensioenrechten op, dan levert dit maar 10/45 op van een pensioen. Ze zal in dat geval een zeer laag pensioen krijgen dat niet meer de moeite loont.
Voor het pensioen van uw echtgeno(o)t(e) kan het wel belangrijk zijn dat zij uitkomt op een loopbaan van 30 jaar. Vanaf dat moment heeft ze immers sowieso recht op het minimumpensioen.
Vanaf 2025 geldt er een extra voorwaarde om recht te hebben op het minimumpensioen. Naast een loopbaan van 30 jaar (effectieve prestaties en gelijkgestelde periodes) moet men ook 64 kwartalen effectieve activiteit bewijzen. Het bedrag van het minimumpensioen staat in verhouding tot de bewezen loopbaan.
Als ze tijdens haar loopbaan een laag inkomen had waardoor ze een zeer laag pensioen opgebouwd heeft, kan het minimumpensioen ineens een ‘boost’ geven aan haar pensioen. Het minimumpensioen zal dan nl. sowieso een stuk hoger zijn dan het pensioen dat ze op basis van haar lage loon opgebouwd heeft.
Uw eigen pensioenrechten worden beperkt boven een grens van € 75.977,92. Als uw inkomen daar een stuk boven komt, betaalt u op dat deel nog altijd sociale bijdragen (maar minder, nl. 14,16% i.p.v. 20,5%), maar daarvoor krijgt u dus geen extra pensioen.
Het kan dus interessant zijn om uw inkomsten vanaf die drempel te splitsen. Heeft u bv. een inkomen van € 90.000, dan kunt u ervoor kiezen om dit te splitsen in € 71.000 voor uzelf en € 19.000 voor uw echtgeno(o)t(e). Als u de inkomsten boven deze drempel toekent aan uw echtgeno(o)t(e), betaalt zij er wel een hogere sociale bijdrage op (20,5% i.p.v. 14,16 voor u), maar een stuk daarvan krijgt u terug, doordat het hogere bedrag aftrekbaar is van de belastingen.
Door ongeveer 6,34% meer bijdragen te betalen, kan zij echter ook pensioenrechten opbouwen. Ook dan heeft dit enkel zin als ze hierdoor recht kan opbouwen op een behoorlijk pensioen, bv. voldoende jaren voor het minimumpensioen.
Houd er wel rekening mee dat er ook een bovengrens is voor het betalen van sociale bijdragen. Die ligt momenteel op € 107.300,30. Op uw inkomen boven dat bedrag betaalt u zelf geen bijdragen meer. Als uw inkomen hoger ligt dan dit bedrag, wordt het opsplitsen dus wel minder voordelig.
Ook als u een laag inkomen heeft van ongeveer € 34.000, kan het opsplitsen voordelig zijn. Als u een dergelijk inkomen heeft, kan uw pensioenbedrag immers toch niet lager uitvallen dan het minimumpensioen. Enkel als uw gedeelde inkomen lager zou uitvallen dan de minimumdrempel voor de bijdragen (€ 16.861,46), moet u er rekening mee houden dat u beiden toch op dat bedrag sociale bijdragen zal moeten betalen. Dat is dus minder interessant.
Door het inkomen te delen, kunt u wel allebei recht krijgen op het minimumpensioen (als u daardoor beiden een loopbaan van minimaal 30 jaar bereikt, waarvan 64 kwartalen effectieve activiteit). In enkele gevallen zou dat echter kunnen leiden tot een meerkost aan sociale bijdragen.
1.14.3. Wat als u eerst overlijdt? Heeft uw echtgeno(o)t(e) dan recht op een overlevingspensioen?
Als u overlijdt, heeft uw echtgeno(o)t(e) inderdaad recht op een overlevingspensioen. Ook als ze de pensioenleeftijd nog niet bereikt heeft, heeft ze hierop recht. Specifiek aan een overlevingspensioen is wel dat dit niet zomaar gecombineerd kan worden met andere inkomsten.
Het is dus niet zo dat als een van u beiden overlijdt, het volledige recht op beide pensioenen behouden blijft. Dat is anders als u een extralegaal pensioen opbouwt, dan bent u er zeker van dat de bedragen die u investeert niet verloren gaan. Bij het wettelijke pensioen gaat bij het overlijden van een van u beiden dus wel een deel verloren.
Als u beiden een behoorlijk pensioen opgebouwd heeft, betekent dit dat een aanzienlijk deel van dit verworven recht verloren gaat als een van u beiden overlijdt.
Voorbeeld
Voor uw loopbaan van 42/45 krijgt u een pensioen van € 1.655,13. Uw echtgeno(o)t(e) heeft een eigen pensioen van € 1.379,27 (loopbaan 35/45). Samen ontvangt u maandelijks dus € 3.034,40. Als u overlijdt, kan zij maximaal € 1.950,08 blijven ontvangen. Van het totale pensioen dat u samen ontving, gaat er dan € 1.084,32 verloren.
Met ingang van 1 januari 2015 werd de wetgeving om een overlevingspensioen te kunnen krijgen, gewijzigd. De basisleeftijd van 45 jaar wordt tegen 2025 geleidelijk opgetrokken naar 50 jaar. Na 2025 verhoogt die basisleeftijd telkens met één jaar tot 55 jaar in 2030. Om bij het overlijden van de echtgenoot in 2024 nog recht te hebben op een overlevingspensioen moet u daardoor minstens 49 jaar en zes maanden oud zijn. Voor al wie al ouder is, is er niets veranderd. En al wie al recht heeft op een overlevingspensioen blijft dat ook behouden.
Wie bij het overlijden (in 2024) nog geen 49 jaar en zes maanden is, heeft eventueel wel nog recht op een overgangsuitkering. Als er bij het overlijden ten minste één kind ten laste is, dan kan men die uitkering gedurende maximaal vier jaar ontvangen. Als er geen kinderlast is, dan krijgt u die uitkering gedurende maximaal 18 maanden. De bedoeling van deze uitkering is om het financiële verlies tijdelijk te compenseren. Maar de wetgever wil vermijden dat het overlevingspensioen een aanzet zou zijn om niet langer te gaan werken. Vandaar ook dat de overgangsuitkering in tegenstelling tot het overlevingspensioen ruim gecumuleerd mag worden met andere inkomsten.
1.15. Wat is het minimumpensioen en waarom kan dit belangrijk zijn?
1.15.1. Wat is het minimumpensioen?
Voor de toekenning van het pensioen wordt er een dubbele berekening gemaakt. In de eerste plaats berekent de pensioendienst het gewone (proportionele) pensioen. Dat is een berekening aan de hand van de werkelijke inkomsten en uw loopbaan. In tweede instantie wordt dat gewone (proportionele) pensioen dan vergeleken met het minimumpensioen. Als het bedrag van het gewone (proportionele) pensioen lager is dan het minimumpensioen, dan ontvangt de gepensioneerde het minimumpensioen, mits hij aan de voorwaarden voldoet.
Het maandbedrag van het minimumpensioen voor een zelfstandige bedraagt momenteel € 2.215,99 (gezinspensioen) of € 1.773,35 (pensioen als alleenstaande). Dit zijn de bedragen tegen de index van 1 mei 2024.
U heeft altijd ten minste recht op dit minimumpensioen, dus op het volledige bedrag van € 2.215,99 of € 1.773,35 (respectievelijk gezinspensioen en alleenstaande) per maand als u een volledige loopbaan heeft. Dat wil dus zeggen dat u een loopbaan van 45 jaar moet hebben om dat bedrag te krijgen. Heeft u minder gewerkt, dan krijgt u een evenredig deel van dit minimum, dus naargelang van het aantal loopbaanjaren. Stel dat u een loopbaan heeft van 42 jaar, dan krijgt u slechts 42/45 van dit bedrag.
Cijfervoorbeeld
Jef is geboren in 1960 en start zijn loopbaan als zelfstandige in 1982. Hij gaat met pensioen op 1 oktober 2024 en zal dan een loopbaan hebben van 42,75 jaar. Voor de berekening van zijn recht op een minimumpensioen vermenigvuldigt men dus het bedrag van het minimumpensioen als zelfstandige met zijn loopbaanbreuk:
• gezinspensioen: € 2.215,99 × 42,75/45 = € 2.105,19 per maand
• pensioen als alleenstaande: € 1.773,35 × 42,75/45 = € 1.684,68 per maand
U moet wel gedurende ten minste 30 jaar gewerkt hebben om dit minimumpensioen te krijgen. Of u daaraan komt of niet, is vooral van belang als u een eerder laag inkomen had. Vanaf 2025 geldt er nog een bijkomende voorwaarde: van die 30 jaar moet u minstens 64 kwartalen effectieve activiteit bewijzen om nog recht te hebben op het minimumpensioen. Onder kwartalen van effectieve activiteit verstaan we kwartalen als zelfstandige in hoofdberoep of als meewerkende echtgenoot in het maxistatuut. Bepaalde gelijkgestelde periodes komen echter ook in aanmerking, zoals mantelzorg en vrijstelling na bevalling. Deze verstrenging geldt niet voor:
• personen geboren vóór 1963;
• personen geboren vóór 1 januari 1969 die op 1 januari 2025 al een loopbaan van 30 jaar hadden;
• de meewerkende echtgenoten geboren tussen 1 januari 1956 en 31 mei 1968.
De personen geboren tussen 1963 en 1969 moeten minder dan 64 kwartalen bewijzen. Hoeveel kwartalen, hangt af van het geboortejaar.
Als vuistregel mag u ervan uitgaan dat u ‘winst’ maakt met dit minimumpensioen wanneer u als zelfstandige gemiddeld een (netto belastbaar) jaarlijks inkomen had dat lager was dan ongeveer € 33.000 per jaar. Dat heeft te maken met de toepassing van de aanpassingscoëfficiënt op de werkelijke inkomsten voor de berekening van het pensioen. Zoals hierboven uitgelegd, is dat afgeschaft met ingang van het jaar 2021. Bovendien zal die drempel ondertussen nog een stuk hoger liggen door het optrekken van het minimumpensioen in de voorbije periode.
1.15.2. Impact van het pensioenakkoord
[noderef] d41ae003-f2c7-46de-a57e-621e4e099730
Verhoging van het zelfstandigenpensioen door afschaffing van zgn. correctiecoëfficiënt sinds 2021
[noderef] f069e989-1a00-426e-a89d-58d8a829ce4e
De pensioenen van de zelfstandigen worden sinds 1984 proportioneel berekend. Dat wil zeggen dat er vanaf dan rekening gehouden wordt met de werkelijke inkomsten, die men heeft gehad. Voor de jaren vóór 1984 was die berekening forfaitair op basis van een (eerder laag) forfait en zonder rekening te houden met de werkelijke inkomsten. Omdat een zelfstandige in principe minder sociale bijdragen betaalt in vergelijking met een werknemer en om te vermijden dat die proportionele berekening de pensioenen op termijn onbetaalbaar zouden maken, werd op het inkomen een correctie gedaan. Dat gebeurde aan de hand van een coëfficiënt waardoor de inkomsten afgetopt werden. Sinds 2019 bedroeg die coëfficiënt 0,69154. Dat wil zeggen dat amper iets meer dan twee derde van het inkomen werkelijk in rekening gebracht werd voor het pensioen. In de jaren daarvoor was dat aandeel zelfs nog kleiner, met een aantal kleine aanpassingen doorheen de jaren.
Vanaf 1 januari 2021 werd die correctie helemaal afgeschaft. Vanaf dat jaar zal het pensioen van de zelfstandige dus berekend worden op basis van het volledige inkomen. Het zal dus nog 44 jaar (tot in 2066) duren vooraleer het pensioen volledig berekend zal worden op 100% van de inkomsten. Voor de jaren vóór 2021 blijft de oude regeling van toepassing.
Speelt geen rol als minimumpensioen hoger is!
In heel wat communicatie hierover valt te lezen dat zelfstandigen met andere woorden een serieuze pensioenopbouw realiseren vanaf het jaar 2021. En dat klopt ook wel. Voor een zelfstandige met een inkomen van € 30.000 zou het gaan om een meeropbrengst van € 132 voor dit jaar als alleenstaande. Voor een gezinspensioen zou dat € 165 bedragen. Maar er moet aan toegevoegd worden dat het extra pensioen toegevoegd wordt aan de berekening van het proportionele pensioen. Men zal dus pas effectief een hoger bedrag ontvangen zodra het proportionele pensioen hoger wordt dan het minimumpensioen.
Voorbeeld
Alex is geboren in 1964 en zal in 2029 een volledige loopbaan hebben die proportioneel berekend wordt. Hij heeft een vast inkomen van € 30.000 (geïndexeerd). Zijn proportioneel pensioen op basis van de oude berekening zou in februari 2029 ruim € 3.300 minder bedragen dan het (verhoogde bedrag) van het minimumpensioen. Met de meeropbrengst van zijn proportioneel pensioen tussen 2021 en 2029 zal hij die kloof niet kunnen overbruggen en zal hij later nog steeds het minimumpensioen krijgen. Het bedrag van het minimumpensioen zal overigens nog verder verhogen (zie hieronder).
Verdere verhoging van het minimumpensioen in de komende jaren
De regering besliste eerder al dat het minimumpensioen voor een volledige loopbaan opgetrokken zou worden tot minstens € 1.500 netto per maand. Daarvoor werden reeds een aantal verhogingen van het minimumpensioen ingevoerd. Ook in 2023 was er nog een dergelijke verhoging en op 1 januari 2024 is er nog een laatste verhoging voorzien. Door een welvaartsaanpassing en de indexsprongen is het minimumpensioen ondertussen nog verder toegenomen.
Een eerste verhoging van het minimumpensioen met 2,65% werd doorgevoerd op 1 januari 2021. Op 1 juli 2021 volgde nog een welvaartsaanpassing van 2%. Op 1 januari 2022 werd het minimumpensioen van zelfstandigen en werknemers opnieuw verhoogd met 2,65%. Op 1 januari 2023 en op 1 januari 2024 werd het minimumpensioen verder verhoogd, waardoor het momenteel al € 1.773,35 per maand bedraagt voor een alleenstaande. Daardoor zal het bedrag ongeveer 11% hoger liggen in vergelijking met 2020.
Dat maakt dat de kloof in het voorgaande voorbeeld nog groter zal worden.
Verhoging van de maximumdrempel
Ook de drempels van het maximumplafond worden in de volgende jaren opgetrokken van ongeveer € 60.000 in 2020 naar € 75.977,92 in 2024. Om hiervan enig effect te ondervinden, moeten uw beroepsinkomsten als zelfstandige zich natuurlijk in deze categorie bevinden. Zijn uw inkomsten lager dan € 60.000, dan zal u hiervan geen effect ondervinden.
In het voorbeeld hierboven maakt dat dus geen verschil. Een zelfstandige met een dergelijk inkomen zal daardoor wel sneller de grens van het minimumpensioen kunnen overschrijden.
1.15.3. Welke jaren tellen mee om te bepalen of u recht heeft op een minimumpensioen?
Uiteraard tellen alle kwartalen mee waarvoor men bijdragen als zelfstandige betaald heeft. Het is wel belangrijk dat men een loopbaan van 30 jaar bewijst. Een jaar waarin men twee kwartalen gewerkt (en betaald) heeft, telt mee als een volledig jaar voor de loopbaanvoorwaarde (om na te gaan of men vervroegd met pensioen kan gaan). Voor de berekening van het minimumpensioen telt dit jaar echter maar voor 0,5/45. Ook gelijkgestelde kwartalen tellen mee: de militaire dienstplicht, de gelijkstelling wegens ziekte en periodes van voortgezette verzekering.
Voorbeeld
Jeanne is geboren in november 1959. Zij wordt dus 65 jaar in 2024 en kan op 1 december haar wettelijk pensioen opnemen. Zij werkte als zelfstandige van 1980 tot eind 1999 en van begin 2001 tot 30 juni 2010. Haar effectieve loopbaan bedraagt dus 29,5/45. Daarmee kan zij op de ingangsdatum van haar pensioen geen minimumpensioen krijgen. Als haar inkomen jaarlijks ongeveer € 15.000 was, dan zou zij een maandelijks pensioen ontvangen van € 339,25 (berekend op haar werkelijke inkomsten).
Als zij voor de ingang van haar pensioen nog ergens twee kwartalen kan aanvullen aan haar loopbaan, bereikt zij een totaal van 30 jaar. Vanaf dan kan zij de toepassing van het minimumpensioen wel krijgen op voorwaarde dat zij 64 kwartalen effectieve activiteit kan bewijzen. Haar pensioenbedrag zal dan opgetild worden naar een bedrag van € 1.162,53. Rekening houdend met een minimumbijdrage van ongeveer € 864 per kwartaal, zal die kost voor twee extra kwartalen dus zeer snel terugverdiend zijn met haar verhoogd pensioen.
De studieperiode die u met betaling kunt laten gelijkstellen voor het pensioen, telt wel mee in het stelsel voor zelfstandigen om de 30 jaren te berekenen, maar niet in het stelsel voor werknemers. U krijgt daarvoor uiteraard wel een pensioenbedrag uitgekeerd, maar voor de toepassing van het minimumpensioen tellen die jaren niet mee bij de werknemers. Ook de jaren waarin men recht heeft op een zgn. pensioen als uit de echt gescheiden persoon, tellen niet mee. Die jaren worden in de pensioenberekening wel beschouwd als een ‘rustpensioen’, maar mogen dus niet meegerekend worden voor de loopbaanvoorwaarde.
Ook de jaren die men vrijwillig geregulariseerd heeft als werknemer voor het opvullen van ontbrekende jaren, mogen niet meegerekend worden.
Ten slotte zijn er nog de jaren die men als meewerkende echtgeno(o)t(e) kon afkopen die niet meetellen.
1.15.4. Wat met jaren als werknemer?
Ook die tellen mee voor het minimumpensioen. Veel zelfstandigen begonnen de eerste jaren van hun loopbaan als werknemer te werken en stapten pas later over op een loopbaan als zelfstandige. Ook de jaren als werknemer tellen in dat geval mee om te berekenen of u een loopbaan heeft van 30 jaar en dus recht heeft op het minimumpensioen.
U moet er wel rekening mee houden dat een jaar in de regeling van de werknemers maar meegerekend mag worden als het gaat om een jaar met minstens 104 arbeidsdagen. Een jaar kan maar één keer meegeteld worden. Als u in een en hetzelfde jaar werknemer (minstens 104 dagen) en zelfstandige (minstens twee kwartalen) geweest bent, dan mag u dat jaar toch maar eenmaal meerekenen.
De jaren waarin u ambtenaar was, mag u echter niet meerekenen om de voorwaarde van 30 jaar te berekenen.
Een overzicht van het gewaarborgd minimumpensioen
Gewaarborgd minimum voor een volledige loopbaan |
Gezinspensioen per maand |
Pensioen als alleenstaande per maand |
Overlevingspensioen per maand |
Werknemer |
€ 2.215,99 |
€ 1.773,35 |
€ 1.749,65 |
Zelfstandige |
€ 2.215,99 |
€ 1.773,35 |
€ 1.749,65 |
1.16. Hoeveel wettelijk pensioen kunt u als zelfstandige momenteel maximaal krijgen?
Als we momenteel berekenen hoeveel een zelfstandige krijgt met een volledige loopbaan van 45 jaar (geboortejaar 1959 en volledige loopbaan op 65 jaar) die sinds 1984 telkens sociale bijdragen betaalde op de maximumdrempel € 75.977,92 voor 2024), dan levert dit een maximaal gezinspensioen op van € 2.589,19 per maand en € 31.070,24 per jaar. Als alleenstaande zou dat € 2.071,35 bedragen per maand en € 24.856,19 per jaar.
Tip. Sinds 2019 tellen ook de jaren boven de 45 (volledige loopbaan) mee voor de berekening van het pensioen. Zo kunt u dus tot een nog hoger bedrag komen door langer te blijven werken (zie punt 3.11.).
Waarom zal dit maximumpensioen de komende jaren nog stijgen? Van groot belang daarbij is het schakeljaar 1984. Sinds dan wordt een pensioen namelijk ook proportioneel berekend. Een proportionele berekening wil zeggen dat er rekening gehouden wordt met de werkelijke inkomsten waarop men bijdragen betaald heeft. Dat inkomen wordt momenteel begrensd tot € 75.977,92 per jaar (grensbedrag 2024). Door de maatregelen van het pensioenakkoord zullen de proportionele pensioenen in de volgende jaren nog verder stijgen(zie punt 1.15.).
Voor alle jaren vóór 1984 wordt er geen rekening gehouden met het inkomen waarop u bijdragen betaald heeft. Voor die periode houdt men rekening met een forfaitair inkomen van € 9.016,32.
Het aandeel met de forfaitaire inkomsten (van vóór 1984) zal dus jaar na jaar verder afnemen. Pas vanaf het jaar 2029 zal een zelfstandige een proportioneel pensioen kunnen bekomen met een volledige loopbaan (45 jaar) dat berekend wordt op basis van zijn werkelijke inkomsten.